Er is altijd iets van spanning als je lekker ligt te slapen achter het anker. Zal, als je wakker wordt, de boot (of beter het anker) nog op dezelfde plek liggen? Voor het eerst achter een anker op stromend water – toen ik vannacht wakker werd moest ik toch even kijken of nog goed lagen. Nog donker, beetje heiig was alleen het licht van onze buurman (catamaran paar honderd meter verderop), Den Helder en Lange Jaap (de vuurturen van Kijkduin) te zien. Verder dreven we nog dus het zou wel goed zitten. Maar toen het licht was moest ik toch voor het ontbijt me even goed oriënteren.
Nou was er bij weer laag water sowieso genoeg te zien. Leek wel iets minder vogels dan gisteravond maar de zeehond lag op dezelfde plek. En een collega zwom ook even voorbij.
Ontbijt in de kuip in de zon. En plannen maken voor de dag – om te beginnen op het fokje voor de wind de geul uit (met opkomend tijd uiteraard met stroom tegen). En dan de boot klaar maken voor vertrek waarbij we genietend van de zon – nog voor we de ankerbol weghalen – een foto van onze schaduw maken.
Het anker kwam met wat zeewier boven water. Het meeste viel er tijdig af, het laatste werd met de bezem tijdig verwijderd. En dan varen we rustig weg. Blijkbaar iets te dicht langs de boei – de bank heeft zich een paar meter verplaatst. Achteruit op de motor komen we los waarna we iets verder van de boei wel op het fokje verder komen varen.
Met weinig wind en tegenstroom komen we op de fok maar langzaam het Amsteldiep uit. We zien nog tweemaal een zeehond, herkennen Aalscholvers en heel veel meeuwen. En dan kunnen we de “ondiepe” nevengeul, over de Wierbalg – in naar Den Oever. Nog steeds weinig wind maar nu natuurlijk stroom mee dus we gaan al gauw drie knopen. Niet heel spectaculair – wel heerlijk dobberen. En alle tijd om te proberen om de kerk van Oosterland (die kerk met dat zwaard) waar we langsvaren op de foto te zetten. Dat valt niet mee – vooral ook omdat waar wij de zon zitten Wieringen constant last heeft van wolken.
Na de vlot gepasseerde Stevinsluizen – omdat we met een tiental plezierjachten wel in de kolk pasten hoefden we niet te wachtten – ging op het IJsselmeer het grootzeil weer omhoog. Nog steeds in de zon voeren we op gepaste afstand – met ruime wind- langs de dijk van de Wieringermeerpolder. Dankzij buienradar wisten we inmiddels dat het bij onze eindbestemming ging regenen. En inderdaad na een gijp (vanwege de bocht in de polderdijk) zien we donkere wolken boven Medenblik. Toch zijn de kerken en stadhuis duidelijk herkenbaar.
De laatste mijlen regent het en hebben we inmiddels regenjassen aan. Via de marifoon hebben we vrolijk contact met de havendienst. Er is ruimte in de Westerhaven, we mogen aan de kop van steiger drie liggen en natuurlijk wordt ook de burg opengedaan. Na een misverstand over wat “voor” een boot is leggen we in de stromende regen langszij de steiger aan waarbij we onze voorligger niet raken. Na wat gedoe liggen de lijnen ook goed en hebben we weer walstroom.
Via de havenmeester naar Hof van Medemblik waar we voor ons laten koken – het was veel. Terug op de boot kijken we nog even naar de kerkdienst van vanochtend en lezen de krant en/of een boek!
Woordspeling?
Ik heb altijd geleerd dat een boot voor anker gaat,
maar jullie liggen te slapen achter het anker….???
De overgang naar de “walstroom” vind ik ook wel een aardige
En dan nog “ruime wind”?
En tot slot:
meestroom, en “tegenstroom”? Is dat wat ik denk dat het is?
Groetjes,
Marike
Taal is inderdaad bijzonder.
Een schip gaat inderdaad “voor anker”; wellicht verwijst het voorzetsel hier naar de plek waar het anker (veelal) wordt uitgeworpen – de voorkant. Door stroom en wind ligt de boot (en dus ook ons bed) natuurlijk daarna feitelijk “achter” het anker.
We zijn verder best wat comfort gewend. Daarvoor is elektrische stroom nodig. Wij hebben daarvoor een grote accu aan boord maar dat is hooguit genoeg voor een dag of twee – we hebben onze koelkast altijd lekker koud staan. Een vaste aansluiting op het elektriciteitsnet is, al reizende, natuurlijk niet mogelijk. Maar zo gauw we in een goed uitgeruste haven zijn leggen we ons snoer (eventueel samen met ons verlengsnoer) naar de aanwezige contactpunten aan de wal (bij de aanlegplaats). En dan hebben we “walstroom”.
Meestroom en tegenstroom gaat dan weer over water. Allemaal te danken aan de wisselwerking van eb (de Waddenzee stroomt leeg) en vloed (de Waddenzee stroomt vol). Daar kun je al varend gebruik van maken, of last van hebben.
Tenslotte is met zeilen “ruime wind” als je de wind in de rug hebt – maar net niet recht achter je want dan ga je “voor de wind”.